Trimbos

Doel

Het verkrijgen van een goed beeld van het middelengebruik in de eigen regio. Daarnaast moeten regionale gegevens vergeleken kunnen worden met de landelijke gegevens.

Doelpopulatie

Leerlingen van groep 7 en 8 van het basisonderwijs en leerlingen van alle leerjaren van het vmbo (4), havo (5) en vwo (6) in heel Nederland.

Statistische eenheid

Personen.

Aanvang onderzoek

De peilstationsonderzoeken vinden plaats sinds 1984.

Frequentie

Om de vier jaar.

Hoe wordt het uitgevoerd

Elk van de veertig GGD’en in Nederland is gevraagd een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het onderzoek (contact leggen met de scholen, werven van de scholen, afname van de vragenlijsten). Bovendien werd de GGD’en de mogelijkheid geboden om in de eigen regio meer vragenlijsten af te nemen (regionale ophoging). Op deze wijze kon voldoende data worden verzameld om zowel een goed beeld van het middelengebruik in de eigen regio te verkrijgen als ook om deze te vergelijken met de landelijke gegevens. Acht GGD’en kozen voor deze ophoging. Verder hebben 22 GGD’en een bijdrage geleverd aan het contact leggen met de scholen. Daarnaast namen twee GGD’en de werving én afname van de vragenlijsten voor hun rekening, maar deden geen regionale ophoging. In de overgebleven acht regio’s waar GGD’en geen bijdrage leverden aan het onderzoek heeft het Trimbos-insituut alle werkzaamheden gedaan.

Soort onderzoek

Steekproef.

Waarnemingsmethode

De gegevens werden verzameld met een schriftelijke vragenlijst: één versie voor het voortgezet onderwijs en één voor het basisonderwijs. De versie voor het basisonderwijs was minder uitgebreid dan die voor het voortgezet onderwijs. De kern van de vragenlijst bestaat uit vragen naar het gebruik van tabak, alcohol, drugs en naar gokken.

In het voortgezet onderwijs is van alle middelen het gebruik in het hele leven (de lifetime-prevalentie), het gebruik in het jaar voorafgaand aan het onderzoek (jaarprevalentie) en het gebruik in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek (maandprevalentie) gemeten. In het basisonderwijs is de jaarprevalentie niet gemeten en is de maandprevalentie alleen voor alcohol en tabak nagevraagd. In het basisonderwijs is niet gevraagd naar het gebruik van harddrugs en paddo’s.

Naast de vragen rond het gebruik van middelen zijn tevens in beide vragenlijsten vragen opgenomen over achtergrondkenmerken van de respondent, zoals de gezinssituatie, spijbelen, zakgeld, vrijetijdsactiviteiten, kleine criminaliteit en geestelijke gezondheid. Over deze gegevens zal in toekomstige publicaties wordt gerapporteerd. Dit rapport richt zich op de kerngegevens over middelengebruik.

Steekproefomvang

Bij het vaststellen van het benodigd aantal scholen werd er van uitgegaan dat de helft van de benaderde scholen bereid zou zijn tot deelname. De omvang van de bruto steekproef werd dus vastgesteld op twee maal het benodigd aantal scholen. Bij het vaststellen van het benodigd aantal scholen werd uitgegaan van 1 tot 4 klassen per school (afhankelijk van de schoolgrootte) en  een gemiddeld aantal leerlingen van 22 per klas. Op basis van ‘power calculaties’ werd de beoogde steekproefgrootte op het niveau van leerlingen vastgesteld op 7000 respondenten voor het Voortgezet Onderwijs. Met 7000 respondenten kan een prevalentie van 5% geschat worden met een toevalsfout van ten hoogste een half procent aan weerszijden van de schatting. Anders gezegd, een geschatte prevalentie van 5% komt binnen een 95% betrouwbaarheidsinterval te liggen van 4,5% tot 5,5%. Tevens laat deze steekproefomvang analyses toe op subgroepniveau, zoals bijvoorbeeld leeftijd, schoolniveau en etniciteit. De steekproefgrootte voor het basisonderwijs werd vastgesteld op 2 500 respondenten. Met deze omvang kon worden volstaan omdat de subgroep-analyses in het basisonderwijs beperkt worden tot jongens/meisjes.

Weging

Uit eerder Peilstationsonderzoek kwamen enkele factoren naar voren die in belangrijke mate samenhingen met middelengebruik, te weten geslacht, stedelijkheidsniveau, leeftijd en schoolniveau. Uit vergelijking van de steekproefgegevens met de landelijk CBS gegevens bleek de verdeling in de steekproef van deze factoren in lichte mate af te wijken van de landelijke verdeling. De steekproef van het basisonderwijs werd daarom herwogen voor stedelijkheid en geslacht. De steekproef van het voortgezet onderwijs werd naast stedelijkheidsniveau en geslacht tevens herwogen voor leerjaar en schoolniveau.

Volgtijdelijke vergelijkbaarheid

De resultaten kunnen vergeleken worden met de peilstationsonderzoeken uit 1988, 1992, 1996, 1999 en 2003.